In deze paragraaf komen onderwerpen aan de orde die behoren tot het geldstromenbeleid van de gemeente. Afhankelijk van de rentestand en -verwachting en de hoogte en verwachte duur van een liquiditeitstekort of –overschot, wordt vermogen tijdelijk of langdurig aangetrokken of uitgezet. Het uitgangspunt bij het aantrekken van vermogen is dat zoveel mogelijk met kort vermogen wordt gewerkt. In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) zijn drie wettelijke normen opgenomen waaraan de gemeente bij het aantrekken en uitzetten van middelen moet voldoen: Schatkistbankieren, de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. Deze normen worden in deze paragraaf beschouwd. Daarnaast wordt specifiek aandacht geschonken aan het kredietrisicobeheer. Ook beschouwt deze paragraaf de interne rente. In de interne renteomslag hangt alles met elkaar samen. Zo heeft een wijziging in de grondexploitaties bijvoorbeeld mogelijk effect op het riooltarief.
De berekeningen van de leenbehoefte en rentekosten wijken in de praktijk af. Zo is het werkelijke investeringstempo van belang, met name voor de grondexploitaties, en hebben nieuwe beleidskeuzes (met name bij investeringen) effect op de berekeningen. Ook verschillen in begrote inkomsten, bijvoorbeeld grondverkoop en rijksbijdragen, hebben effect.
In deze paragraaf is nog geen rekening gehouden met extra aflossing van schulden vanuit de verkoop van de Eneco aandelen.